Dit keer een verhaal van Oliver Sacks uit een ouder boek, zijn meestbekende, De man die zijn vrouw voor een hoed hield. Ook in dat boek vertelt Sacks over ervaringen met mensen met een hersenstoornis. Eén van de hoofdstukken gaat ook daar over de speciale rol die zingen kan hebben bij deze mensen. Ook nu weer aanleiding om na te denken over de rol van zingen voor mensen in het algemeen. Interessant is in dit geval vooral het verschil tussen kennis van muziek en de beleving van zelf te zingen.
Weten en waarde
Oliver Sacks vertelt over Martin A., die als kind een bijna fatale hersenvliesontsteking had gehad en sindsdien achterlijk en impulsief was en veel last had van toevallen. Zijn vader was een beroemde operazanger en met hem had Martin een grote muzikale begaafdheid gemeen en een groot gevoel voor muziek. Hij had een verbijsterend muzikaal geheugen hoewel hij geen noten kon lezen. Op gebied van opera was hij een wandelende encyclopedie: hij kende muziek van tweeduizend opera’s met daarbij veel uitvoeringen, de zangers daarbij en veel van de enscenering. Ook kende hij een muziekencyclopedie (Grove) van zesduizend pagina’s van buiten. Na zijn pensionering had zijn vader hem die in stukken voorgelezen en Martin had die helemaal letterlijk opgeslagen.
Deze kennis raakte hem echter niet persoonlijk en gaf hem geen waardegevoel. Een uitzondering daarop was de informatie uit de encyclopedie die verbonden was met de stem van zijn vader en die hij niet zonder emoties kon oproepen.
“Maar de echte vreugde en het enige dat het leven draaglijk maakte was het zingen in kerkkoren en de kerken en kathedralen van de stad…Hij hield vooral van de grote evenementen met Pasen en Kerstmis, de Johannes- en Mattheus Passion, het Kerstoratorium en de Messiah, waaraan hij vijftig jaar lang had meegedaan, als jongen en als man. …Bij zulke gelegenheden, bij de oratoria en vooral bij de passiemuziek maar ook bij eenvoudiger kerkkoren en koralen, vergat Martin, als hij opging in de muziek, dat hij achterlijk was, vergat alle droefheid en onvolkomenheid van zijn leven, voelde dat een grote wijdheid hem omringde, voelde zich een echt mens en een echt kind van God.”
Toen Martin opgenomen werd in het tehuis ging het vrij snel mis. Hij was vaak kinderlijk, agressief en opschepperig, vuil en asociaal. Hij werd door de andere bewoners gemeden en ging week na week achteruit. Uiteindelijk kwam het eruit: “Ik moet zingen. Ik kan niet leven zonder te zingen. En het is niet alleen muziek, ik kan niet bidden zonder muziek.” En vanuit zijn encyclopedie voegde hij eraan toe: “Muziek was voor Bach het gereedschap voor zijn religieuze beleving. Grove, artikel over Bach, blz. 304.”
Zin zingen
Hij ging weer meezingen in een kerk in de buurt waar veel muziek van Bach werd uitgevoerd en vond al snel weer zijn plaats in het leven. Ondanks zijn intellectuele beperkingen was zijn muzikale intelligentie sterk genoeg om de technische complexiteit van Bach te waarderen, vooral omdat “Bach leefde in hem en hij leefde in Bach”.
Sacks besluit: “Martin werd een ander mens toen hij weer kon zingen en naar de kerk gaan, hij knapte op, werd weer werkelijk. De pseudo-personen – de gestigmatiseerde, achterlijke man, de snotterige, spugende jongen – verdwenen, net als de irriterende, emotieloze, onpersoonlijk eidetisch (met een letterlijk geheugen – jds) begaafde. De werkelijke persoon kwam te voorschijn, een waardige, fatsoenlijke man, nu ook gerespecteerd en gewaardeerd door de andere bewoners. Maar het leukste was het om naar Martin te kijken als hij aan het zingen was of opging in de muziek – luisterend met een intensiteit die grensde aan vervoering – een mens in zijn volledigheid die er geheel in opging. Op zulke ogenblikken onderging Martin werkelijk een gedaanteverwisseling.”
Dit verhaal van Sacks is vooral interessant omdat het wijst op het verschil tussen de technische kennis van muziek en de beleving van het zelf zingen. Alleen bij dat laatste komt bij Martin A. een wereld tot stand waarin hij waardig en zinvol als mens kan leven. Het komt vrij vaak voor dat mentaal gehandicapten een superbegaafdheid vertonen op het punt van het opslaan van geheugenfeiten op een specifiek terrein. Men spreekt van savante idioten.
Het gevaar bestaat dat de aandacht van de omgeving en de verzorgers uitsluitend naar die begaafdheid gaat en dat er zelfs misbruik van gemaakt wordt. In de bekende film Rainman wordt daarvan een beeld gegeven. Toch geeft dergelijke kennis geen zin en samenhang aan het leven van deze mensen. Het zijn vooral persoonlijke kunstzinnige belevingen die een wereld creëren waarin deze mensen zichzelf vinden, muziek, dans, tekenen. Sacks geeft daar voorbeelden van uit eigen ervaring en die van andere therapeuten.
Bij mensen die over een normale intelligentie beschikken is het minder duidelijk dat zingen deze fundamentele functie kan hebben in het leven. Toch kunnen we veronderstellen dat het ook bij deze mensen geldt. Zingen kan een emotionele en zingevende kracht hebben die fundamenteler is dan die van het rationele denken. Zelfs kan het rationele denken de emotionele kracht van de artistieke beleving ondergraven en leiden tot leegheid en zinloosheid. Dit kan dan beter verborgen blijven dan bij zwakzinnigen maar kan even diep gaan.
Zingen, zeker met een zekere regelmaat en intensiteit kan daarbij een tegengewicht en een aanvulling bieden die – bewust of onbewust – een belangrijke bijdrage levert voor een zinvol en gelukkig leven.
Frisch gesungen
Hab’oft im Kreise der Lieben in duftigen Grase geruht
Und mir ein Liedchen gesungen, und alles war wieder gut.
Hab’ einsam auch mir gehärmet in bangem, düsterm Mut
Und habe wieder gesungen, uns alles war wieder gut.
Und manches was ich erfahren, verkocht’ ich in stiller Wut,
Und kam ich wieder zu singen, war alles auch wieder gut.
Sollst nicht uns lange klagen, was alles dir wehe tut,
Nur frisch, nur frisch gesungen. Uns alles war wieder gut.
Adelbert von Chamisso (1781-1838)
Vertaling uit Annette Cramer, Het boek van de stem:
Vrolijk zingen
Vaak lag ik in’t geurig gras met van liefde treurend gemoed,
dan zong ik zomaar een liedje en voelde me weer goed.
En kwelden eenzaamheid en duistere angst mijn gemoed,
dan zong ik weer iets, en kwam alles toch weer goed.
Soms kookte ik – om wat me overkwam - in stille woed’,
maar begin ik te zingen, dan werd alles weer goed.
Waarom steeds klagen, over al wat ons pijn doet,
laten we vrolijk wat zingen, dan komt alles weer goed.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten