Welkom

Beste Lezer,

Al enige tijd filosofeer ik over zingen. Dat was in eerste instantie voor de Nieuwsbrief van het Roois Gemengd Koor waar ik al lang bij zing.

Ik dacht over dat onderwerp wel wat te vinden in de filosofische literatuur, met name bij fenomenologen, maar dat viel tegen. Over taal is er al veel geschreven door filosofen, ook over muziek is wel gefilosofeerd, vooral over het effect daarvan op luisteraars, maar over het feit dat mensen zingen is nauwelijks iets te vinden. Daarom besloot ik zelf maar te gaan zoeken, denken en schrijven.

Dat heeft geresulteerd in een aanzienlijk aantal stukjes voor de Nieuwsbrief van het koor. Hoewel het denkproces nog niet af is naar mijn gevoel, wilde ik mijn ideeën toch beschikbaar stellen voor een groter publiek. Een boek zit er voorlopig niet in. Het Nederlandstalig publiek is daarvoor te klein en een subsidieaanvraag werd afgewezen. Daarom deze blog.

Ik zal de stukjes die ik schreef in een herziene versie hierop publiceren. Ik hoop dat mensen die op één of andere manier bezig zijn met zingen er wat aan hebben. Ook hoop ik dat mijn gedachten aangevuld worden door lezers vanuit hun eigen deskundigheid. Ik ben geen musicoloog en kwam bij het schrijven ook de grenzen van mijn deskundigheid tegen. Anderen kunnen het denkproces verder helpen, zodat dit een onderneming wordt van meer mensen. Misschien leidt dit ook tot een echte samenwerking.
Als je wil reageren of een stuk wil toevoegen, klik dan op ´reacties´na één van de stukken.

Denk eraan dat deze teksten beschermd zijn door het auteursrecht. Gelieve alleen teksten over te nemen na mijn toestemming. Neem daarvoor met mij contact op.


Als toetje neem ik regelmatig gedichten op bij de afleveringen. Als er geen naam bij staat is het van mezelf.

Op de blog staan de bijdragen in omgekeerde volgorde. In het archief heb je een overzicht in de logische volgorde als je ook de voorgaande maanden opent.


donderdag 22 december 2011

20. Zingen en de visie van Jung op kunst

Ik las het boek van Tjeu van den Berk, Eigenzinnig kunstzinnig. De visie van Carl Gustav Jung op kunst. Dat leverde weer een doordenkertje op voor de zingende mens.
De Zwitser  Jung (1875-1961) was één van de grondleggers van de psychoanalyse en een cultuurfilosoof. Eerst collega van Siegmund Freud, werd hij later diens tegenpool. Hij verzette zich tegen de eenzijdige rationalistische visie van Freud en legde nadruk op de positieve waarde en het grote belang van de niet-rationele krachten in mensen. Hij was erg geïnteresseerd in kunst en was op bescheiden schaal ook zelf beeldend kunstenaar.

De kunstenaar overstijgt zichzelf

Volgens Jung verbeeldt de kunstenaar onbewuste gegevens (complexen) van de cultuur waarin hij leeft. In dat opzicht is het kunstwerk geen product van de kunstenaar persoonlijk, maar iets dat de kunstenaar overstijgt. De kunstenaar weet zelf niet helemaal wat hij maakt, maar wordt gedreven door archetypen (overgeërfde oerindrukken) die in het onbewuste aanwezig zijn. 

De kunstenaar bereikt dit onbewuste met zijn intuïtie. Die is te onderscheiden van het denken, maar ook van het gevoel. De drijvende kracht daarbij is de libido. Deze libido ziet Jung echter niet uitsluitend seksueel, zoals Freud deed. De seksuele drift is voor Jung slechts één vorm van de libido, die hij ziet als de “psychische energie in het algemeen”, die op zijn beurt een vorm is van de kosmische energie. Religie en kunst zijn geen afgeleiden van de seksuele drift die in de cultuur verdrongen wordt, ze zijn naast de erotiek originele vruchten van de algemene levensdrift en van de kracht die de hele kosmos in beweging houdt.

Volgens Jung (en vele anderen) zijn er twee basisvormen van kunst: de introverte kunst en de extraverte kunst, die overigens in de praktijk meestal vermengd zijn. Bij de introverte kunst speelt de innerlijke gedrevenheid van de kunstenaar de hoofdrol (hij wil iets uitdrukken), bij de extraverte kunst wordt de kunstenaar gedreven door de buitenwereld (die de kunstenaar overdondert). 

In beide vormen gaat het om de participation mystique (mystieke deelname), om de verbinding met de diepere lagen van het menszijn. In de kunst wordt het alledaagse verbonden met het mystieke, met het diepste wezen van de werkelijkheid. Daarvoor heeft de kunstenaar gewone materiële dingen nodig: steen, metaal, verf en doek. Daardoor blijft hij met zijn voeten op de grond staan terwijl zijn geest de materie tot kunst verheft.

Voor Jung geldt deze visie voor alle vormen van kunst. Hij denkt echter vooral aan beeldende kunst. Muziek vermeldt hij wel terloops, maar hij past de visie niet uitdrukkelijk toe op muziek, dus ook niet op zingen. Jung schreef zelden over muziek. Aan een Amerikaanse pianiste die hem bezocht om te praten over muziektherapie, vertelde hij dat hij op latere leeftijd niet meer naar muziek luisterde omdat het hem ergerde en uitputte, ´omdat muziek zich met zulk diep archetypisch materiaal bezighoudt en degene die aan het spelen is dat niet realiseert´. 

De kunst van het zingen

We kunnen wel zelf de lijnen van het denken van Jung doortrekken naar het zingen.
Een eerste vraag is natuurlijk in hoever zingen een kunst is zoals Jung die begrijpt. Zoals niet alle schilderen of steenhouwen kunst voortbrengt, maar soms alleen nuttig of decoratief is, zo kunnen we ervan uitgaan dat ook niet alle zingen als kunst beschouwd kan worden. Een werklied kan er uitsluitend op gericht zijn om een groep arbeiders in hetzelfde ritme te brengen. Toch is het ook dan de vraag wat het betekent dat men dit werkritme al zingend vorm geeft.

In tegenstelling tot andere technieken die bij kunst gebruikt worden zoals schilderen of steenhouwen, is zingen helemaal niet nuttig. Zingen betekent steeds een overbodig surplus aan het ‘gewone’ leven. Daarom kun je het beschouwen als een uiting bij uitstek van de scheppingsdrift van mensen. Met die scheppingsdrift wordt iets nieuws gerealiseerd, maar dat gebeurt door te putten uit datgene wat onbewust in mensen aanwezig is. Zingen is bij uitstek participation mystique. Al zingend wordt het spreken gekleurd en verheven door iets dat rationeel niet te vatten is en dat ook bewuste gevoelens overstijgt. 

De diepe menselijke libido komt daarin aan de oppervlakte. Dat gebeurt zodanig dat de rationele inhoud van de gezongen teksten naar de achtergrond gedrukt wordt en soms helemaal opgaat in de klank. Dikwijls blijven alleen een openingszin of enkele sleutelwoorden overeind. De tekst bij het zingen is te vergelijken met de steen die een beeldhouwer gebruikt: niet onbelangrijk, maar dikwijls zodanig opgaand in het kunstwerk dat hij op zichzelf niet meer opvalt. Voor Nietzsche zit de essentie van het zingen in de klank, niet in de tekst (zie aflevering 16). Overigens zijn er op dit punt grote verschillen tussen kunstwerken, zowel bij beeldhouwers als bij zangers. We willen echter meestal een goede tekst om te zingen. 

Het tekstmateriaal

 Componisten zijn soms lang op zoek naar goede teksten die hen tot muziek brengen. Uitzonderingen als ‘Cantate’ van Ramses Shaffy en Liesbeth Liszt of Bach door de Swingle Singers bevestigen die regel. De tekst vormt als het ware de brug tussen de nuchtere dagelijkse werkelijkheid en de lyrische beleving van de muziek.  De poëtische verwoording van het leven in gedichten vormt voor de componist en de zanger een tussenstap. Door zulke teksten blijft de zanger met zijn voeten in de dagelijkse werkelijkheid maar kan hij er ook bovenuit stijgen en er muziek van maken. Dat geldt zowel voor grappige teksten als voor diepzinnige gedichten. De taal ervan is meer dan mededeling, het is een schepping die een opstap vormt tot de schepping van het lied. 

Door de tekst onderscheidt de zingende mens zich ook duidelijk van het zingende dier (zie ook aflevering 10). Jung wees erop dat ook dieren al artistieke driften hebben, maar dat die uitsluitend tot uiting komen in het kader van de voortplantingsdrift, bijvoorbeeld in de baltsdans en de zang van vogels. Bij mensen wordt de kunstdrift zelfstandig en ontwikkelt ze zich met de eigen menselijke mogelijkheden, bij de muziek met name met taal. Volgens anthropoloog Stephen Mithen was dit in eerst instantie een geheel van ritmische en betekenisvolle klanken, pas later een taal met woorden en logische opbouw (zie aflevering 9). Zo is te begrijpen dat ritme en klank bij de zanger en luisteraar een diepere laag raken dan de woorden. 

Voor de zingende mens is het belangrijker dát er woorden gezongen worden dan welke woorden dat precies zijn. Een tekst is goede zangtekst als hij ons op één of andere manier bij onze diepere emoties brengt, niet door zijn tekstkwaliteit op zichzelf. Voor sommige mensen is dat een smartlaptekst, voor anderen een humoristische tekst die de relativiteit van alles onthult, voor anderen een fijnzinnige tekst vol wijsheid. Bij harde popmuziek zijn het soms alleen nog enkele kreten die voortdurend herhaald worden. Het belangrijkste is de drift (drive) die de muziek draagt. Dat geldt zelfs voor het sobere Gregoriaans waar het lijkt of het alleen om de tekst gaat, terwijl de zangers dikwijls geen Latijn kennen en niet weten wat ze eigenlijk zingen. 

Belangrijk is wél dat de zanger ervan overtuigd is dat de tekst zinvol is, al is het door zijn absurditeit. Zo zien we in de zingende mens het samenspel van geest en lichaam in het zeer gevarieerde samenspel van libido en taal, zoals Alfred Hegenscheidt zo romantisch dichtte: “ zacht gestreeld door een weelde uit een wereld van lust, geschapen in ‘t lied, aan mijn lippen ontweld...”
  

Glück

De Elyzese Velden

O zo zingen, verzonken in zalige rust,
zacht gestreeld door een weelde uit een wereld van lust
geschapen in ’t lied, aan mijn lippen ontweld,
’t niet verstaan, toch vergaan in zijn smeltend geweld.

Een herinnering komt met een droef geween,
gaat vreemd door de beemd met haar klacht van beneên;
‘k heb sinds lang vergeten haar melodie,
maar nog lang stemt mijn zang ze tot één harmonie.

Laat me zwijgen, neerzijgen in zalige rust,
laat me luistren naar ’t fluisteren, alle lust onbewust,
van een zang, door mijn zang in de verte gewekt,
in ’t gedoom van een droom, door geen leed meer bevlekt.

En ’t niet weten, ’t vergeten dat hart, dat barst,
onder ’t zwellen van weemoed, waar ’t wee nog in knarst.

Alfred Hegenscheidt  (1866-1964)
Sonnet uit de cyclus “Muziek en leven”, verschenen in “Van Nu en Straks”, 1894.

het gedoom = het domen = doemen, opdoemen
 

Geen opmerkingen: